Zij is allergisch voor meanderen
Dit ochtendhert komt krijten.
Sleept een zwijgend hart,
In de schaduw van de bomen,
daar staat zij in de donkerte.
Ze weent en
ik drink tranen op
onder de blaadr’en van de reus.
Het streept steeds purper
aan de horizon
waar de nachtheks wacht.
Zij staat voor niets,
voor nietigheid in groten.
En in vlinderen
en reuzerups
boven paddestoel
en sluipwesps nest.
Wanneer ik al beminde,
dan kreeg zij dáár,
haar loon.
De nachtheks bessemt rond de beken.
Heeft geen dorst meer nodig.
Ze spreekt in tongen
aan de wateren,
een bezwering
aan het fluisterstil.