Ik behoef niet zo veel vensters

Ik behoef niet zo veel vensters

Ik ben een dichtbijhoofd

en jij een vergezicht.

En dat we elkaar in het midden ontmoeten. 

Hoe zal ik u noemen 

nu u zo onaangekondigd

langs mijn venster struint?

Ik zeg maar jij tegen u.

Schuin afgesneden tulpen

sieren de vensterbank,

En jij,

jij leunt zo zwaar op de morgen.

Zo recht er tegenaan.

Zo stil op de stelen.

Voor zo ver ik kan zien,

is het niet eens zo ver meer.

Het is een nawee

van eerder doorvoelde geboorten.

Jij snapt zo’n kut het beste,

voor mij is het een 

van horen zeggen.

Het tegendeel van wat waar is,

is waarschijnlijk eender zo hard gelogen.

Er kruipen beestjes over mijn tulpen

Teder dit maal,

dat dan 

vandaag weer wel.

Getagd , . Bladwijzer de permalink.

Reacties zijn gesloten.