Je deed aan matigend taalgebruik
en je waste overal even schoon.
Pillen waren nog voor vrouwelijke pijntjes.
En de kleintjes, daar lette
de supermarkt op.
In het tijdschrift zat een kruidenbuiltje.
En in het kuiltje
van de puree
De fletse kruiden van de Apennijnen.
En dat het op zondag net Marokko was.
En de Donald Duck
op de zaterdagochtend
speelde in Duckstad voorzichtig
met inclusieven.
Ik ben een man
en verhoud mij tot de mensen
In het land
Van het kolenengels,
Van de bengels en de
gebonden tomatensoep,
De soepstengels
soppend
En de lepel in mijn mond.
Aan de bonuskaart,
Aan de zegels van de shell,
Aan jou,
Aan mijn buurvrouw
Met kanker,
Aan de wankele kanten van de stationsroltrap.
Aan de vele palmen
Die ingevet met hars,
Wrijven als strelen,
Als bot op je huid,
Aan hen voel ik een
kruidenbuiltje
geleden
ereschuld.