De muur zonder huis,
In de tuin staat een muur
met bloemetjes behang.
Een fossiel in wording.
Een droogboeket
op sterk water.
Verzuring treedt pas op
enkele minuten na middernacht.
Na zure regen
en windhoos.
Na het lozen van de tranen
uit de naastgelegen sloot.
Dan zakt de muur
de verkalkte kleigrond in.
Er zijn nog een paar uren
tot het einde van de dag.
Dan treedt de nacht binnen
op het uur van het verderf.
De muur is weerloos
het weer
medogenloos.
De muur heeft geen naam
en geen verleden.
Hij smeekt niet om zijn voortbestaan
herinnert zich niet de bouwrestanten
die hem in teloor zijn voorgegaan.
Je kunt niet op een overwinning dansen.
Niet opgaan in een onderdompeling.
Niet bovenuit een verzinking stijgen.
En kringen zien van de verschrompeling,
van concentrische echo’s
van dit gepijnigd hijgen.
De muur is er een zonderling.
Het bloeit wat voort
in groeiend zwijgen.